Traditiegetrouw vindt het grootste evenement van Museum Buurtspoorweg, de Najaarsstoomdagen, plaats in het derde weekend van oktober. Dit jaar pakt het museum groots uit op zaterdag 18 en zondag 19 oktober met een bomvol programma vol stoom.

Ergens in 1979 stond ik als betrekkelijk jonge schilder voor het eerst voor de deur van Langestraat 35 in Hengelo en belde aan. Ik was lichtelijk opgewonden, want dit was het woon- en werkadres van de Cobraschilder Theo Wolvecamp. Een man met reputatie en een geweldige ervaring als schilder, maar ik had gehoord dat hij moeilijk te benaderen was. Hij had een schilderij van me zien hangen en wilde kennis maken. Clasina, de vrouw van Wolvecamp, een lange charmante verschijning, deed de deur open en ontving me hartelijk. Beiden liepen we door het atelier naar de woonkamer en daar zat de schilder, in zijn stoel naast een kast vol kunstboeken, met bij zich zijn hond. Vanaf het eerste moment klikte het en al snel ging het over verf, schilderijen, tentoonstellingen en kunstgeschiedenis. Na een paar uur liep ik met een vol hoofd voldaan naar huis. Dit was het begin van een lange vriendschap die zou duren tot aan de dood van Wolvecamp in 1992.
30 Augustus jl. was het 100 jaar geleden dat Theo werd geboren aan de Buitenweg in de wijk Tuindorp in Hengelo. Zijn vader stierf toen hij nog maar negen jaar oud was. Als kind bracht hij veel tijd door bij zijn oom Albert Haverkamp, jachtopziener in Boekelo, die hij als een tweede vader beschouwde. Samen met zijn jeugdvriend Eef de Weerd (1926-1989) had hij een jongensdroom: kunstschilder worden. Na tekenlessen in de natuur van Herman Oets namen ze samen in 1946 de grote stap; de kunstacademie in Arnhem. Theo met een beurs van van Heek en Eef op eigen kosten. Na een jaar moest Eef afhaken wegens geldgebrek en trok Theo naar Amsterdam.
Daar huurde hij een atelier en maakte kennis met Karel Appel en Corneille. Samen met deze twee schilders en aangevuld met Brands, Constant, Rooskens, Nieuwenhuys, Kouwenaar, Elburg en Lucebert was Wolvecamp voorjaar 1948 medeoprichter van de experimentele groep Holland. Deze groep ging eind van dat jaar op in de internationale Cobra Groep, opgericht in Parijs. Met de IJslander Gudnasson en de Deen Bille was Theo de meest abstracte van deze groep. Zijn improvisaties, zeer vrij geschilderd, waren van een hoog niveau.
Drie jaar duurde het Cobra avontuur, van 1948 tot 1951, daarna zocht een ieder zijn eigen weg. Het was een vruchtbare periode met tentoonstellingen in Brussel, Amsterdam, Parijs en Luik, waarbij de groep een belangrijke stempel drukte op de kunstgeschiedenis. Het moet voor de jonge Hengeloër ( hij was begin twintig) een geweldig inspirerende tijd zijn geweest.
Appel, Constant en Corneille verhuisden naar Parijs en Theo voegde zich voor een jaar bij hen. Wolvecamp voelde zich echter niet thuis in deze grote stad, tenminste niet om te werken en ik ken ook geen schilderijen uit deze periode. Via het Franse Bretagne en Amsterdam vestigde Theo zich in 1954 definitief in Hengelo. Hier maakte hij kennis met het verzamelaarsechtpaar Alice en Hans de Jong die hem hielpen met een tijdelijke atelierruimte. Op zijn beurt adviseerde Theo hen bij het aankopen van goede kunst.
In zijn latere atelier in het havengebied van Hengelo kon hij in alle rust verder werken aan zijn oeuvre. Er was echter wel een probleem, wanneer je op zo’n jonge leeftijd hebt gepiekt met je improvisaties, hoe ga je dan verder met nog een heel schildersleven voor je? Wolvecamp vond zijn weg door zich af en toe te laten inspireren door werken van collega’s zoals Pollock, Kline en Gorky. De opgedane invloeden verwerkte hij en kwamen soms voor de dag in zijn Wolvecampschilderijen.
Door ons wekelijkse contact in zijn of mijn atelier leerde ik hem steeds beter kennen en ook meer begrijpen van de schilderkunst. Hij had het over het bezielen van de olieverfmaterie en dat je met een goede streek verf meer kunt zeggen dan met vele woorden. Ik zag bij hem de onzekerheid die ik ook bij mezelf herken en weet dat dit een noodzakelijke metgezel is voor een schilder. Wat heb ik hem vaak moeizaam zien worstelen op zijn schilderijen. Laag over laag bouwde hij ze op, waarbij hij graag werkte met dikke taaie standolie door de verf. Het is het schildersproces van slagen, mislukken, verf wegkrabben en weer bijschilderen. Dit gevecht met de materie staat voor een schilder centraal, is heerlijk en wil je zolang mogelijk vast houden.
In 1970 maakt Theo bij de familie de Jong kennis met Clasina en ze betrekken in 1971 samen de woon- en werkruimte aan de Langestraat 35, een oud boerderijtje in het centrum van Hengelo. Eigenlijk was zijn atelierruimte aan de donkere kant. Er kwam weinig licht binnen, mede door de gordijnen die hij voor de ramen had opgehangen. In het midden stond zijn schildersezel met daarnaast een tafelpalet. Rondom en achter de ezel stonden schilderijen die nog niet naar zijn zin waren. Door dit wat rommelig geheel had het atelier iets natuurlijks, het rook er naar een mengsel van verf, standolie en sigarenrook.
In het voorjaar van 1987 vertrok Clasina plotseling en verdween uit het leven van Theo. Dit was een klap voor de toen 62 jarige schilder. Ondanks dit verdriet probeerde hij een nieuwe start te maken. Wij ruimden zijn atelier op en ik maakte naar zijn wens een nieuw tafelpalet zoals de Deense schilder Asger Jorn die had. Hij schilderde wel regelmatig, maar het schildersritme van voor 1987 was er niet meer.
De warmte, het vlammetje was uit de Langestraat verdwenen. Je kunt het aflezen aan de beide paletten die ik heb bewaard. Op het palet van voor 1987 hebben alle kleuren een eigen plek en kon hij deze blindelings vinden. Op het laatste, grotere palet is het een chaos van kleuren, waarbij hij niet het hele palet maar slechts een klein hoekje gebruikte.
Eind september, begin oktober 1992 was Theo weer op reis naar Alice de Jong in Zwitserland. (De sleutel van het huis en atelier was bij ons en wij pasten op als hij van huis was). Op de terugweg reisde hij via Amsterdam waar hij plotseling overleed, een enorme schok. Twee dagen na zijn dood zag ik dat er was ingebroken aan de achterkant van het huis. Het was een chaos in het huis en het atelier. Alle schilderijen die in de kamer hingen, hoofdzakelijk van collega’s, waren weg. Ook uit het atelier waren schilderijen verdwenen plus een aantal grote mappen met werken op papier. “De grootste kunstroof van Twente” schreven de kranten. Diezelfde dag heb ik alle resterende schilderijen en tekeningen in een grote container laten afvoeren. Deze zijn bij de erfgenamen terechtgekomen. Daarna heb ik officieel aangifte gedaan.
Op zolder lagen zo’n 40 schilderijen, sommige afgespannen, waarvan Wolvecamp ooit vond dat ze niet goed waren.
Ik wil hierbij aantekenen dat het beoordelen van een schilderij altijd een momentopname is. Bij deze schilderijen waren naar mijn mening goede doeken. Toch heb ik ze allemaal vernietigd en naar het grof vuil gebracht met de gedachte dat hij dat zo had gewild. Ik handelde in de hectiek van dat moment. Nu zoveel jaren later zou ik het mogelijk anders hebben gedaan.
Na deze onrustige dagen was het tijd om in crematorium Usselo afscheid te nemen van deze bescheiden schilder wiens schilderijen in musea in binnen en buitenland hangen. Voor mij was dit het einde van een waardevol tijdperk waar ik van genoten heb. Theo Wolvecamp heeft veel voor mij betekend en dat draag ik nog iedere dag met me mee.
Henk Lassche